Sneller groeien dankzij ervaringen van anderen!
Door Luuc Renema (Helden Magazine)
Sporttalent Loes Adegeest (21) is één van de talenten van ons programma Talent Centraal. In deze blog vertelt Loes naar welk doel zij toewerkt, het doel waar ze dagelijks voor opstaat, waar ze studievertraging voor oploopt en ook het doel waarvoor ze vrienden zo nu en dan links laat liggen. Bij Talent Centraal leert ze heel veel van de inzichten van andere talenten.
“Ik ben nu 21 jaar, jong nog. Maar ik weet precies wat ik wil: meedoen aan de Olympische Spelen. De zomer- én de winterspelen, in wielrennen en schaatsen. Op dit moment is het zo dat als je je in het wielrennen en schaatsen weet te plaatsen voor de Olympische Spelen, dat je automatisch ook een kanshebber voor een medaille bent. Meedoen alleen is voor mij dus niet genoeg, ik wil eremetaal. En als een medaille er dan niet inzit, hoop ik dat ik alles heb kunnen geven, niet dat er iets gebeurt en ik met een rotgevoel terugkijk.
Op dit moment ben ik nog niet goed genoeg voor de Olympische Spelen. Ik moet vooral sterker worden, meer wattages trappen op mijn wielrenfiets. Wattages staan voor het vermogen, de hoeveelheid energie die ik kan leveren. Om het wattage op te krikken moet ik één ding doen: heel veel blijven trainen.
Als je kijkt naar bijvoorbeeld wielrenster Annemiek van Vleuten, die is nu op de top van haar kunnen. En zij is tien jaar ouder dan ik. Dat betekent dat ze ook tien jaar meer training in de benen heeft ten opzichte van mij. Ik moet dus gewoon veel trainen. Vroeger wilde ik heel graag hardlopen. Mijn vader was een hardloper, liep mee in marathons. Dat wilde ik ook.
Op mijn zesde was het zover: mijn eerste hardloopwedstrijd, in Dalfsen. Ik liep goed en vermaakte me. Een wedstrijd was dan ook niet genoeg. Ik wilde bij een atletiekvereniging, zodat ik kon trainen om beter te worden. De dichtstbijzijnde atletiekvereniging was in Zwolle, een kwartier rijden met de auto. Niet echt handig als je zes jaar bent. De schaatsvereniging in Dalfsen, die de hardloopwedstrijd organiseerde waar ik aan meedeed, bood een oplossing. Ik kon bij ze meetrainen. Dus dat deed ik. Ik werd lid van een schaatsvereniging om hard te lopen. Geen idee dat ik ooit zelf op ijzers zou staan.
‘Na jaren zeuren kreeg ik eindelijk een dure fiets, was het een mountainbike!’
Zolang als ik mij kan herinneren wilde ik al een wielrenfiets. Ik zag het fietsen op jonge leeftijd op televisie en raakte verknocht. Dat moest ik ook. Jaar-in-jaar-uit zeurde ik bij mijn ouders om een wielrenfiets. Maar dat was natuurlijk veel te duur voor een verjaardagscadeau. En toen gingen we op fietsvakantie. Mijn zusje en ik kregen allebei een nieuwe fiets… een mountainbike. Nou, daar kon ik echt niet blij mee zijn! Ik wilde een racefiets. Na jaren zeuren kreeg ik eindelijk een dure fiets, was het een mountainbike. Het werd geen succes.
Inmiddels brak de winter aan en gingen mijn verenigingsgenoten het ijs op. Toch maar eens proberen, dacht ik. Ik vond het meteen leuk, al schaatste ik niet meteen hard. Dat kwam geleidelijk. Op mijn tiende kwam ik erachter dat ik het jaar erna mee zou kunnen doen aan het officieuze EK, de Viking Race. Dit is een race voor 11-16 jarigen uit heel Europa. Alle deelnemers worden op leeftijd ingedeeld in categorieën en strijden zo tegen leeftijdsgenoten om de titel.
Om mee te doen moest ik alleen nog ‘even’ van plek dertig naar plek twee op de landelijke ranglijst. Ik trainde hard en het uiteindelijk lukte het. Ik eindigde als tiende. Later deed ik nog drie keer mee en won ik telkens een medaille. Dit soort uitdagingen zijn me op het lijf geschreven. In de zomer stapten de schaatsers op de wielrenfiets om conditie en kracht op te bouwen. Het leek mij ook een geschikte training, dus ging ik naast het schaatsen vanaf mijn elfde ook wielrennen. De schaatsvereniging had geen wielrentrainingen voor de jeugd, dus zocht ik een andere club.
Zo belandde ik in Zwolle bij de Hanzerenners. Ik wilde alleen maar wielrennen om te trainen, niet om wedstrijden te rijden. Na drie trainingen deed ik toch maar mee aan een trainingswedstrijdje en stond ik direct op het podium. Zo ging ik toch wedstrijden fietsen. Ik wilde vroeger hardlopen, belandde bij een schaatsvereniging met het idee dat ik niet wilde schaatsen, maar ging toch schaatsen. Ik wilde wielrennen om te trainen voor schaatsen, belandde bij een vereniging met het idee dat ik geen wedstrijden wilde rijden, maar ging toch meedoen aan koersen.
Zo begon ik met twee sporten die als een rode draad door mijn leven lopen.
Ik ben een duursporter, doe lange afstanden. Dat geldt voor zowel het wielrennen als het schaatsen. Dat betekent dat ik altijd in een peloton fiets of schaats. En dat vind ik af en toe nog best lastig. Tactisch zou ik mijzelf nog kunnen verbeteren. Dat betekent dat je goed weet wanneer je besluit om vooraan in het peloton te fietsen, maar ook wanneer je besluit om mee te gaan in een ontsnapping. Om dat te verbeteren moet ik vooral veel ervaring opdoen, meedoen aan wedstrijden.
Ik ben ervan overtuigd dat je altijd meer kan dan je zelf denkt. Ik bedoel: als je na de finish niet van je fiets valt, kon je meer. En om jezelf zover uit te putten (dat moet je trouwens niet altijd doen) moet je mentaal sterk zijn. Dat je echt diep kan gaan als het echt moet. Dat wil ik ook kunnen. Er zijn ook momenten dat ik er geen plezier in heb. Maar gelukkig weet ik dan wat ik moet doen: ermee stoppen.
Een paar jaar geleden was ik goed bezig met schaatsen en mocht ik aansluiten bij Jong Oranje. Dat betekende dat ik in Heerenveen moest wonen. Zat ik dan in een appartementje. Behalve mijn teamgenoten niemand die mij kende. En een studie had ik ook niet.
Ik was niet gelukkig in Heerenveen.
Sportief ging het niet goed, ik kwalificeerde me niet voor wedstrijden. Terwijl de rest naar het buitenland ging om mee te doen aan toernooien, zat ik in mijn eentje in Heerenveen een beetje rondjes te rijden met een trainer die tijdelijk was aangesteld. Ik dacht: wat doe ik hier? Nee, die winter was niet fijn. Maar ik heb er wel van geleerd. Achteraf gezien denk ik dat die periode niet verkeerd was voor mijn ontwikkeling. Ik leerde mijn lichaam veel beter kennen, merkte hoe mijn lichaam reageerde op bepaalde trainingen. Ook ontdekte ik dat ik behoefte heb aan iets naast mijn sport. Een studie of een hobby bijvoorbeeld.
Daarom doe ik nu wél een studie. Ik studeer om forensisch onderzoeker te worden. Een studie is fijn om erbij te hebben. Het sporten kan ineens voorbij zijn. Als ik mijn been breek, is het klaar. Daarom heb ik liever iets wat ik naast het sporten kan doen.
Over het algemeen gaat het goed op school. Als ik in het buitenland ben, is het wat lastiger, dan mis ik colleges en eventueel tentamens. Maar als ik in Nederland ben gaat het prima. Ik heb het geluk dat ik mijn training zelf kan inplannen. Daardoor lukt het me goed om school en sporten te combineren. Tot nu toe heb ik een half jaar vertraging. Dat valt dus te overzien.
Naast school vind ik het ook leuk om creatief bezig te zijn: schilderen, tekenen, dat soort dingen. De ene keer maak ik wat groters, een schilderij bijvoorbeeld. Een andere keer krabbel ik wat kleine tekeningetjes in een kladblok. Creatief bezig zijn helpt mij om te ontspannen. Je kan er even helemaal in opgaan. Heerlijk vind ik het.
‘Bij Talent Centraal kom ik andere talenten tegen die ervaringsdeskundige zijn’
Wat ik mooi vind aan Talent Centraal is dat ik hier in contact kan komen met andere talenten en dat we van elkaar kunnen leren. Het klinkt misschien gek maar ik kan als sporter heel veel leren van een trompettist. Veel van wat we meemaken is hetzelfde. Door erover te praten leren we van elkaar.
Mijn ouders proberen me ook altijd te ondersteunen waar nodig. Ze zijn beiden ook sportief, maar hebben niet op het niveau gesport waarop ik dat doe. Ze zijn tot een bepaald niveau dus ervaringsdeskundige. Waar hun hulp stopt, helpt Talent Centraal mij verder. Bij Talent Centraal kom ik andere talenten tegen die ervaringsdeskundige zijn. Zo helpt Talent Centraal met mijn ontwikkeling.
Om mijn doel te bereiken, moet ik goede mensen om mij heen hebben. Dat geldt ook voor mijn vrienden en vriendinnen. Het klinkt hard, maar ze moeten begrip hebben voor wat ik aan het doen ben. Begrijpen dat ik een week voor het NK niet mee kan naar een festival. Als ze daar geen begrip voor hebben, moet je je afvragen of het de juiste vriendinnen zijn. Gelukkig hebben mijn vriendinnen dat begrip wel.
Daardoor kan ik altijd blijven dromen van mijn grote droom: meedoen aan twee verschillende Olympische Spelen.”
Lees meerdere blogs van Luuk op de website van Talent Centraal